Opgave 1. Een patiënt heeft de afgelopen 24 uur gedronken: drie glazen appelsap, twee koppen thee en een kop bouillon. De inhoud van een glas is 200 cc. De inhoud van een kop is 150 cc.
De patiënt heeft verder in 24 uur per infuus één liter vocht toegediend gekregen.
De patiënt heeft een urinekatheter. Die heb je vier keer geleegd: 490 ml, 380 ml, 580 ml en 350 ml.
Bereken de vochtbalans.
Opgave 2. Mevrouw Sluiter (80 kg) had de afgelopen 4 uur een urineproductie van 4 ml/kg/uur. Ze had in die periode een I.L. (insensible loss) van 633 ml. Ze heeft per infuus 0,5 liter binnen gekregen en 3 glazen van 150 ml gedronken.
Bereken de vochtbalans.
Opgave 3. Een patiënt heeft gedronken:
125 ml. 150 ml. 150 ml. 125 ml. 125 ml.
200 ml. 200 ml. 75 ml. 125 ml. 50 ml.
De patiënt heeft 2,3 liter infuus gehad. De urineproductie is 2735 ml.
Bereken de vochtbalans.
Opgave 4. Een patiënt heeft van 0 – 6 uur een negatieve vochtbalans van 1350 ml.
Van 6-12 uur heeft hij 880 ml aan infuus gehad, 425 ml gedronken en 647 ml geplast.
Bereken de vochtbalans van 0 – 12 uur.
Opgave 5. De heer Hezel wordt met spoed opgenomen. Hij heeft dehydratie (vochttekort). Na drie dagen is hij opgeknapt. Hij drinkt ongeveer 1,5 liter per dag. De arts schrijf een infuus voor 1 liter NaCl/Glucose (0,45% / 2,5%) per 24 uur.
a) Hoeveel ml vocht krijgt de heer Hezel in 24 uur?
b) Hoeveel cl vocht is dat in 24 uur?